Lezen in Tijden van Lijstjes

‘Ze zijn er weer, de eindejaarslijstjes van onze recensenten. Door de enen gewaardeerd, door de anderen verguisd, maar door iedereen gelezen.’ blokletterde een krant. Lijstjes: De man van het jaar. En uiteraard ook De vrouw van het jaar. Het boek van het jaar. En uiteraard ook De popsong van het jaar. En de film, het toneelstuk etc. Lijstjes, lijstjes van bekende mensen die de kranten en tijdschriften vullen.  Kan ik ook een lijstje suggereren op deze blog? De selectie die ik maak wil ik inlijsten in het thema van deze bijdrage. In welke romans speelde het lezen van boeken van een centrale rol? Waarschijnlijk denkt de lezer nu: wat een vreemde en misschien wat saaie vraag. Ik geef graag toe dat door deze bijdrage mijn blik onvermijdelijk gestuurd en verengd wordt. Het blijkt echter dat veel schrijvers hun blik gericht hebben op deze problematiek. . Ik bedoel de vraag naar de functie van kunst, literatuur, boeken etc.  Ik wil niet te ver in de geschiedenis teruggaan en zelfs geen Volledige Lijst aanleggen, maar wel hier en daar wat sprokkelen. Als een strandjutter op zoek naar iets interessants dat aangespoeld is. Niet te ver in het verleden maar te rade gaan in de lijstjes-van-beste romans van 2006 (met hier en daar een restant van 2005). Romans die  – zoals gezegd – iets vertellen over het thema van deze bijdrage: de functie van kunst en literatuur.

Schoonheid & leven: Zadie Smith
De eerste roman – Over Schoonheid van Zadie Smith – kan omschreven worden als een campusroman, een genre dat erin bestaat dat het verhaal zich afspeelt ‘onder professoren’ in de academische wereld. Wie het over kunst heeft, kan moeilijk ontsnappen aan het glibberige begrip schoonheid. Nou ja, glibberig voor theoretici want ‘gewone’ mensen beschouwen schoonheid misschien niet direct als iets definieerbaar maar in elk geval invoelbaar. Over schoonheid van Zadie Smith kan gelezen worden als een verhaal over de vele manieren waarop mensen met kunst maar ook met elkaar omgaan. En dan wordt duidelijk dat wie professioneel kunst bestudeert niet noodzakelijk ook de levenskunst beheerst. In elk geval blijken twee belangrijke figuren uit de roman – twee professoren – elkaar te bestrijden op basis van twee opvattingen van hoe we kunst dienen te benaderen. Ook alle andere personages uit het gezin blijken op diverse manieren via kunst een soort zingeving te zoeken. Het gaat om beeldende kunsten, om muziek, om subculturen en ook wel om … literatuur. In de roman – als genre – komen al die perspectieven samen..
Waarom? Omdat deze abstracte vragen in een verhaal tot leven komen, zoals blijkt uit het lijstje tegenstellingen dat we in de roman vinden, en dat vertaald wordt in een verhaal over mensen:  ‘Essentie versus theorie. Geloof versus macht. Kunst versus cultuursystemen. Claire versus Howard.’ (115). Heel concreet vinden we in de roman ook een confrontatie tussen kunst en politiek, tussen lezen en leven. Concreet wordt dat verteld in het verhaal van een huwelijk waarin beide partners een bepaald perspectief vertegenwoordigen: ‘Het was het  soort huwelijk waar je niets van begreep. Hij was een boekenwurm, zij niet. Hij was een theoreticus, zij was politiek actief. Zij noemde een roos een roos. Hij noemde het een accumulatie van culturele en biologische constructies rond de magnetische binaire polen van de natuur’ (113). Binaire opposities blijken ons te bepalen.
We volgen als lezer de lessen van professor Howard die zijn studenten vraagt zich schoonheid voor te stellen als het masker van de macht. Esthetica – dus ook de literaire cultuur waar we het hier over hebben – ziet hij als verfijnde taal waarmee mensen konden worden buitengesloten. En die opvatting wil hij aanklagen: ‘ ‘Kunst is de westerse mythe,’ verkondigde Howard voor het zesde jaar achter elkaar, ‘waarmee we onszelf zowel troosten als uitvinden’. Iedereen schreef op het op. ‘Vragen?’. De reactie hierbij was altijd hetzelfde. Stilte. Maar het was een interessant soort stilte, eigen aan een college over kunst op hoog niveau.’ (147). 
Zadie Smith blijkt de roman te gebruiken om dergelijke vragen te stellen over de rol van kunst, en uiteraard de specifieke rol van de roman. Het gaat om een paradoxale verdediging, zoals blijkt uit de reactie van de moeder op haar zoon die al schrijvend zijn problemen wil oplossen: ze ‘drukte een kus achter op zijn hoofd en stond op. ‘Je schrijft te veel, je kunt beter gaan leven’, stelde ze zachtjes voor.’  (46).

Literatuur & Wetenschap
Een zin uit de roman van Zadie Smith brengt mij naar het volgende onderwerp: de relatie literatuur en wetenschap: ‘Natuurkundige en kunsthistoricus ontmoetten hun gelijke in onvertaalbare vaktermen, in twee werelden die maar niet wilden samensmelten’ (321). C.P. Snow beschreef ooit hoe de wetenschappelijke en de humanistische cultuur tot  ‘two cultures’ waren uitgegroeid die amper on speaking terms zijn. Vanuit een humanistisch perspectief wordt steeds meer geklaagd over de onttovering van de wereld. We stellen vragen over de toekomst, zelfs over de toekomst van de mens bij de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Zo ontstaat een soort post- of transhumanisme. En hierover ontstaat dan de angst of bezorgdheid over wat er gebeurt met de mens als het leven zo sterk gemanipuleerd kan worden door de technologie: van digitalisering tot genetische manipulatie. Wat impliceert dat voor de literaire cultuur?

Literatuur & klonen: Michel Houellebecq
De romans die het voorbije jaar veel aandacht kregen gaan vaak in op de problematiek maar dan in de vorm van verhalen – een soort gedachte-experimenten – over wat er in onze tijd aan het gebeuren is. De roman als een soort laboratorium van het denken. Een metafoor die trouwens gebruikt wordt in twee recente studies: Het laboratorium in je hoofd van Sebastien Valkenberg (2006) en Literair Laboratorium van Martien Schreurs (2006). Schreurs beschrijft leraren als ‘postmoderne opvoeders’.
Wat leren we? In de literaire labo’s wordt de wetenschappelijke vooruitgang onderzocht als een mogelijke oorzaak voor de onthumanisering van de wereld. De Franse schrijver Houellebecq werkte het theoretische onderscheid tussen wetenschap en cultuur uit in zijn roman Elementaire Deeltjes (1998) waar beide werelden vertegenwoordigd worden door twee halfbroers: de ene wordt geleid door emoties, de andere – een moleculair bioloog –  door wetenschap. De roman blijkt de plek te zijn waarin diverse registers kunnen samenkomen, zoals wetenschap, sociologie, anekdotes etc. Over klonen schreef hij recent een roman waarin hij fantaseert over de toekomst van een wereld zonder literatuur. In Mogelijkheid van een Eiland (2005) beschrijft hij het leven van een gekloonde mens die in een technologisch perfecte wereld leeft waaruit kunst verbannen is. Zingeving blijkt immers iets uit het verleden te zijn. Maar ik kan de lezer geruststellen: de gekloonde mens blijkt niet zonder de literaire verbeelding te kunnen.
Er zijn nog vele voorbeelden te vinden in de eindejaarslijsten waarin precies dit thema centraal staat. De meest ‘geprezen’ Vlaamse auteur van 2006 Stefan Brys (genomineerd voor de Librisprijs schreef met De Engelenmaker een gedachte-experiment rond klonen, de meest onderschatte Vlaamse auteur Yves Petry met De Achterblijver een roman over een toekomst van ‘pure intelligentie’.

Literatuur, ecologie & neurologie: Richard Powers
Ook Richard Powers schreef een roman die in mijn lijstje past. Reeds in zijn vroegere werk stond trouwens de relatie wetenschap – kunst centraal: Galathea waarin een gedachte-experiment uitgewerkt wordt. Kan een computer veinzen een mens te zijn? Wordt de computer menselijk als hij/zij literatuur kan lezen en interpreteren? Ook in zijn nieuwe – pas verschenen – roman The Echo Makers (2006) staat de vraag naar de rol die literatuur en wetenschap kunnen spelen in onze cultuur centraal. Powers reflecteert op de natuur binnen en buiten de mens in de vorm van twee kennisgebieden: neurologie en ecologie. Maar even belangrijk lijkt me zijn reflectie op de rol van verhalen en literatuur. Alle ‘feiten’ waarmee we geconfronteerd worden, alle crisissen die ons onzeker maken roepen om een verhaal waarin de dingen geordend worden: ‘a story to link the shifting self back to the senseless facts’. Deze roman (en het andere werk van Powers) als een hartverwarmende zoektocht van mensen.
Powers (die een wetenschappelijke achtergrond heeft) blijkt er ook indirect voor te pleiten dat het verschil tussen de two cultures – wetenschap en kunst – misschien wel bestaat, maar dat ze elkaar nodig hebben. Of dat wij ze nodig hebben om een wereldbeeld te creëren dat min of meer past bij een steeds veranderende wereld.

Literatuur & Neurologie: Ian McEwan.
In de roman Zaterdag confronteert Ian McEwan (2005) de ‘two cultures’ – deze keer de geneeskunde en de literatuur. De verteller is een neurochirurg die vanuit zijn vakgebied naar de wereld kijkt. Zijn zoon en dochter echter bekijken de wereld via de literatuur en de muziek.
De chirurg heeft een dubbel perspectief op wat hem overkomt. Dat laat zich het best illustreren aan de hand van een anekdote uit de roman. Op een bepaald moment wordt hij lastig gevallen door twee agressieve mannen. Naast het verhaal van de gebeurtenissen, kijken we ook mee met zijn diagnostische blik:  ‘Er is veel menselijks te ver¬klaren op het niveau van het complexe molecuul. Wie kan ooit berekenen welke schade er wordt toegebracht aan lief¬de en vriendschap en elke hoop op geluk door een overdaad of tekort aan deze of gene neurotransmitter? En wie zal ooit een moraal, een ethiek onder de enzymen en aminozuren vinden als bij voorkeur meestal de andere kant op wordt ge¬keken?’ (110-111).
De roman draait rond manieren van kijken naar de werkelijkheid. De chirurg verzet zich tegen de cultuurwetenschappelijke of literaire benadering van de realiteit. Vanuit literair perspectief wordt immers vaak beklemtoond dat de realiteit een sociale constructie is. Zo plaatst McEwan twee wereldbeelden tegenover elkaar, vertegenwoordigd door twee personages: vader en dochter.
In het boek wordt door de verteller-chirurg nagedacht over de waarde van de literaire cultuur. Hij begrijpt bijvoorbeeld niet hoe literatuur een heel werkend leven kan vullen. Maar belangrijker voor mijn verhaal is zijn visie op de stelling dat de mens een verhalenverteller is: de gedachte dat mensen niet kunnen leven zonder verhalen vindt hij gewoon belachelijk. Hij is er de living proof van, constateert hij tevreden. Maar uiteindelijk – denk ik – ontsnapt ook hij er niet aan de feiten in een verhaal te vertellen.

Literatuur & Bildung: David Mitchell
Waarom lezen we boeken? vroeg de Amerikaanse auteur David Mitchell (2006) zich een tijd geleden af in lezing in Antwerpen. Hij suggereerde vele redenen die pas gaan leven in zijn verhalen. Mitchell blijkt gefascineerd door het feit dat ‘ergens op een diep-evolutionair niveau’ het verhaal onze manier is om ‘orde op te leggen – volgorde en oorzakelijkheid – aan de algemene chaos van de wereld’.
Mitchells roman Dertien handelt over een jongen die de literatuur in zijn leven ontdekt. Dat isoleert hem van zijn omgeving, van ouders en vrienden. Iemand vraagt wat hij voor Kerstmis gekregen had: ‘Ik had voor f 13,50 aan boekenbonnen gekregen en een poster van Mid¬den-Aarde, maar boeken zijn homo, dus vertelde ik over Levensweg dat ik van oom Brian en tante Alice gekregen heb’ (een bordspel. RS) (9). Zoals gezegd leest de roman als een ontwikkeling, een initiatie in de literatuur waarbij de jongen ook een mentor krijgt. 
Er spreekt uit het werk van Mitchell een pleidooi voor de literaire cultuur, zoals we dat vinden bij filosofen als Richard Rorty. Voor Rorty is de voornaamste leidraad in het leven: het vermijden van geweld. Mitchells dertienjarige verteller wordt omringd door dat geweld dat steeds als een dreiging onder de kinderen in de lucht hangt. De jongen denkt –’dat mensen geen pijn doen tienduizend keer zo verrotte belangrijker is dan gelijk hebben’ (147). Om samen te kunnen leven en heel specifiek om geweld te vermijden, hebben we de taal en de literatuur nodig constateert Mitchell (2006); ‘Lezen is leren anders te denken’.

Literatuur en leven: Jonathan Franzen.
Het lijkt erop dat steeds meer schrijvers hun literaire werk aanvullen met reflecties over het belang van de literaire cultuur. Een typisch voorbeeld is ook Jonathan Franzen die reeds vroeger met De kunst van het alleenzijn uitgebreid schreef over waarom schrijven en lezen van literatuur van belang zou kunnen zijn. Het gaat om meer dan schoonheid of verstrooiing, argumenteert Franzen, het gaat om iets veel relevanters. Iets dat te maken heeft met onze behoefte aan zingeving die verder kan worden ingebed in een grotere menselijke onderneming. Dat klinkt heel abstract en verheven, maar Franzen formuleert het ook heel concreet: literatuur is aantrekkelijk voor diegenen die zich buitengesloten voelen, die zich anders voelen en daardoor of daarvoor naar fictie grijpen. Juist schrijvers behoren tot deze categorie daar schrijven essentieel voor een sense of connectedness. In de roman De Onbehaaglijksheidsfactor (2006) onderzoekt Franzen deze theoretische beschouwingen in zijn eigen leven. Het leven van een lezer. Dat levert enerzijds een beeld op waarin de luister van het lezen aan bod komt, anderzijds ook een bij vlagen ontluisterend beeld van de lezer. Hoe bekijkt een lezer de wereld? Eén van de dingen die in beeld komen is een soort onverschilligheid tegenover de echte wereld. Een fietstocht in de natuur leidt niet tot aandacht voor de natuur maar tot een dagdroom: de held ziet zichzelf fietsen in een film bewonderd door de toeschouwers. De literatuur zorgt niet alleen voor de ‘stories we live by’ maar ook de ‘metaphors we live by’. De roman wordt trouwens zelf als metafoor gebruikt voor het leven. Terug in zijn ouderlijk huis beschrijft de ik-figuur zijn gevoel als volgt: ‘het onbehaaglijke gevoel dat ik de roman waarin ik me ooit thuis had gevoeld zo volledig was ontgroeid’ (30). Zoals uit het voorbeeld blijkt, gaat het bij Franzen niet alleen over hoge literatuur. Het gaat om herinneringen aan hoe fictie hem als een tweede wereld fascineerde en vormde. Hierbij blijft hij trouw aan de genres die dat inderdaad deden (bijvoorbeeld zijn liefde voor de figuur van Snoopy). Het is niet mogelijk die strip te verloochenen, schrijft Franzen, omdat de herinneringen aan de strip levendiger zijn dan de herinneringen aan zijn eigen leven. Franzen ontluistert ook de obsessie voor lezen en literatuur, en beschrijft zichzelf als een ‘aandachtsjunk’ die steeds alles op zichzelf betrekt. Lezen als een vorm van solipsisme. Dit is het omgekeerde van wat steeds over literatuur beweerd wordt: dat literatuur onze aandacht voor anderen en het andere stimuleert. Maar ook dat komt aan bod. Zo beschrijft Franzen hoe hij tot de betere literatuur verleid werd. Uiteindelijk is dat het voornaamste wat Franzen overbrengt: het zich bewust worden van de eigen blik. Zijn roman leest dan ook als de zoektocht in de traditie van het humanisme. Heel specifiek bij het lezen van Kafka hoe een leraar hem bewust maakt van de ambiguïteit van grote verhalen.

Literatuur, spel & recht: Juli Zeh
De Duitse schrijfster Juli Zeh schrijft romans en werkt aan een proefschrift rond volkerenrecht. Dat laatste is meer dan een anekdote omdat de confrontatie tussen literatuur en recht (o.a.) centraal staat in haar roman Speeldrift. Naast haar wetenschappelijk onderzoek meent ze dat de roman als genre een specifieke bijdrage kan leveren aan de cultuur: ‘Ik vind het de opgave van literatuur om zich te richten op kwesties waarop je niet in drie zinnen kunt antwoorden, maar waar je honderden pagina’s voor nodig hebt. Dan kun je een thema uitwerken. Door de werkelijkheid te simuleren kan literatuur misschien niet een antwoord geven, maar wel een nieuw perspectief bieden?’. Literatuur dus om een probleem van verschillende kanten te benaderen. Fantasie als wezenlijk menselijk. De objectieve werkelijkheid is een voorstelling die we van die werkelijkheid maken.
En de roman is een essentieel onderdeel van die voorstelling. Grote romans doen meer dan informeren: ‘Pas als er emoties bij komen, kun je ergens binnentreden, en kan ik iets gaan begrijpen,’ stelt Zeh. Haar roman Speeldrift speelt zich af in een privé-gymnasium. De leerlingen spelen met de leraren, vuren hun spitsvondige vragen af waarbij ze zelf buiten schot blijven omdat ze in niets meer geloven. Ze zijn belezen maar kennen geen compassie: ‘als Natural Born Killers’ willen ze leven (90).
Het hoofdpersonage Ada is bijzonder begaafd, ze verveelt zich dus ze leest veel, maar ze leest niet direct geïnspireerd door een bepaalde belangstelling. Ze las ‘zoals je boomstammen onder een zaagmachine schuift’ (64).
Al dat lezen, al die intelligentie leidt uiteindelijk tot een nihilisme waardoor alle moraal of inleving in anderen verdwijnt. Zoals gezegd, de rechtspraak speelt een centrale rol. Maar hoe spreek je recht als de waarheid zoveel gezichten heeft? De roman leest als een gedachte-experiment: wat is van betekenis voor jongeren die echt postmodern geworden zijn en geen moraal meer delen, geen canon en geen traditie? Alleen nog het spel. Jongeren zonder eigenschappen geïnspireerd door De Man zonder eigenschappen

Literatuur als leven: Amos Oz en Orhan Pamuk
Tot slot twee romans die op alle internationale lijstjes van 2006 hoog genoteerd staan. Een verhaal van liefde en duisternis van Amos Oz is een roman vol van verhalen (of je kan ze ook geschiedenissen noemen): de geschiedenis van zijn familie die tegelijkertijd samenvalt met een deel van de geschiedenis van de Joodse staat, de relatie met Europa én de ontstaansgeschiedenis van zijn schrijverschap.  De roman leest ook als een literatuurgeschiedenis of een verhaal over de rol die literatuur kan spelen in het leven van mensen. Boeken blijken trouwere metgezellen te zijn dan mensen. Dat lijkt één van de lessen te zijn die Amos van zijn belezen ouders leert. De verteller beschrijft zichzelf als een woordenkind: ‘Een onafgebroken, onvermoeibare prater. Nog voordat ik mijn ogen ’s ochtends had opengedaan, begon ik een verhandeling die bijna zonder onderbreking doorging totdat het licht ‘s avonds uitging’. Maar de voornaamste les die de(ze) lezer leert is toch dat de politieke geschiedenis tot leven komt in de huiskamer van die paar mensen die we van nabij volgen. Vooral hoe het verzwegen verhaal van de moeder uiteindelijk via de literatuur verteld wordt.
Last but not least moet ik zeker het werk van de Nobelprijswinnaar – de Turkse schrijver Orhan Pamuk (2006) – vermelden. Zijn jongste roman Istanbul leest enerzijds als een beschrijving van de stad door de ogen van een kind dat in de stad opgroeit, door Turkse ogen (omdat buitenlanders de beeldvorming over de stad hebben bepaald), anderzijds als een ontwikkelingsverhaal van een schrijver. De Bildung van Pamuk binnen de roman eindigt met de ‘ontdekking van het schrijverschap’. Het is een terugblik op het leven dat Pamuk omschrijft als een tweede wereld van de herinnering: ‘Want het tweede leven dat mensen als ik later kunnen leiden, is niets anders dan het boek dat je in handen hebt’.

Comments are closed.