Boeken in Tijden van Subculturen
Vanavond wordt in het kunstencentrum ‘Vooruit’ in Gent een boek gepresenteerd over ‘jongerensubculturen’, Talkie Walkie (Ladda 2006).
Boeken en subculturen. Academici en subculturen. Cultuur en subcultuur. Zijn het vreemde combinaties? Niet echt voor wie de recente ontwikkelingen volgt van academisch onderzoek. En het past ook wel in een trend waarbij we kunnen constateren dat ongeveer alles onder de noemer cultuur wordt besproken. Cultuur wordt dan ‘whole way of life’ in de geest van Cultural Studies die de academische cultuur grondig beïnvloed hebben.
De grenzen tussen hoge en lage cultuur werden ter discussie gesteld en een volgende stap was het toevoegen van het prefix ‘sub’. Die subculturen zijn het onderwerp van het avondlijke symposium en de presentatie van een boek. Subculturen die steeds meer als ‘life styles’ werden omschreven. Life styles waarin jongeren (en volwassenen) zingeving zoeken. Het meervoud subculturen verwijst naar het feit dat jongeren (en volwassenen) lid kunnen zijn van diverse groepen. De tegenstellingen zijn niet meer wat ze geweest zijn: hoge versus lage cultuur, opstand versus aanpassing, kunst versus commercie, reclame versus politiek, jong versus volwassen etc. En ook wel boek versus andere media. Niet dat boeken verdwijnen maar ze zijn een onderdeel geworden van een mediarevolutie.
Subculturen: epiloog
Mijn bijdrage in het boek over ‘subculturen’ (Ladda 2006) bestaat uit een ‘epiloog’ waarin ik mijn rol speel als oudere professor die welwillend naar al dat jong geweld kijkt. Iemand van de oudere geletterdheid die een en ander wil leren maar ook moet afleren. Die welwillendheid is geïnspireerd door eigenbelang. Ik geef immers les aan jongeren die betekenis en zin zoeken buiten de boekenwijsheid. Een mens moet bijblijven en min of meer de taal van de studenten verstaan, min of meer op de hoogte blijven van hun leefwereld. Trouwens iedereen die literatuur wil onderwijzen, beseft steeds meer dat de gedeelde kennis uit de boekencultuur vervangen is door gefragmenteerde kennis uit de media.
Soms kunt u mij dus vinden op plekken waar u mijn en uw soort mensen niet zou verwachten. Ter lering en ook wel ter vermaak begaf ik mij een tijd geleden naar een lezing van dr. Rupa Huq. Dat klinkt op zichzelf voldoende academisch gelegitimeerd maar u moet wel weten dat Huq eerst een lezing gaf over subculturen, en daarna als dj platen zou draaide. Ze lijkt een wandelend oxymoron: het ene been in de academische boekencultuur, het andere been in de audiovisuele dj-cultuur.
Wat ik me van die lezing herinner is o.a. het binnenkomen. Een volle zaal met alleen nog plaats op de eerste rij. Ik realiseerde me dat ik ruim de oudste was (in 1951 geboren); een vreemde vertegenwoordiger van de 68-generatie. De organisator troostte mij met de gedachte dat jeugd – conform deze publicatie – een ‘state of mind’ was. Ik beaamde dat, maar vroeg toch: maar weet het jonge publiek dat wel?
Tijdens dezelfde periode las ik een boek met interviews van Bas Heijne (2006) met de schrijver Bret Easton Ellis. Ik zette een uitroepteken in potlood bij een voor mij sprekend citaat. Ellis reageert op een interview dat hij net had met de piepjonge journalisten van een jongerenblad. Het soort publiek waar ik tussen was geraakt. Hij commentarieert: ‘Ze maakten steeds maar van die coole gebaartjes. Ze noemden namen die ik niet kende, vroegen wat ik de beste hiphopsingle van dit moment vond. Ik wist totaal niet wat ik ermee aan moest.’ Hij zucht en giechelt tegelijk. Dan: ‘Ik ben niet jong meer! Ik ben een veertiger. Jeugdcultuur interesseert me niet! Ik ben geïnteresseerd in mensen van mijn eigen leeftijd!’
De jeugdculturen blijken zo vlug te veranderen dat je al vroeg van deelnemer in toeschouwer verandert. Er blijken ook zoveel subculturen te bestaan dat de codes leren beheersen en/of lezen bijzonder complex is. Een zekere troost vinden we in de woorden van de onderzoekster Rupa Huq die (hoewel piepjong) ook mijmert over de vraag hoe ouderen jongerenculturen kunnen bestuderen. Ze schreef er een boek over: Beyond Subculture met kritische vragen – zoals een academica betaamt – over de stereotype beschrijvingen van jeugdculturen, o.a. of popmuziek nog wel de betekenisgever is voor jongeren.
Inderdaad: een boek. Goed nieuws dat ook een coole generatie kiest voor het oude medium om nieuwe genres te beschrijven? Toch een beetje relativeren. Rupa Hug getuigt zelf dat het lange productieproces van het boek ervoor zorgde dat de subcultuur al min of meer verdwenen was op het moment dat het boek verscheen. Een boek impliceert ook vooral tekst, en slechts sporadisch illustratie. En dat is een onvermijdelijke handicap bij het beschrijven van een hedendaagse subcultuur die uiteraard ook uit muziek en beeld bestaat. Steeds meer essayisten en onderzoekers voelen de behoefte om een statement te maken met een foto, een videofragment, een muziekfragment. Boeken haalden de media – woord, beeld en klank – uit elkaar. Moderne media en subculturen brengen die weer samen.
Toch zijn boeken niet verdwenen. Opvallend is de rol die de roman blijft spelen als genre waarin de betekenis van subculturen beschreven en onderzocht wordt. Dat laatste wil ik illustreren aan de hand van een pas verschenen roman, Londostani. De schrijver Malkani deed ooit wetenschappelijk onderzoek rond Indische subculturen, schreef als journalist artikelen maar vond uiteindelijk dat de roman het best geschikt was om vat te krijgen op het verhaal dat hij wou vertellen. Wat leer ik uit zijn roman?
Malkani leert ons de codes van de subcultuur lezen. De roman opent met een scène waarin een aantal Indische jongeren een blanke man neerslaat. Hij leert hardhandig de code dat je iemand niet ongestraft een Paki noemt. Terwijl Hardjit de man verder schopt, reflecteert hij luidop over het waarom – als een soort verhandeling. Alsof hij het ‘een soort burgerplicht’ vond om anderen zijn omgangsvormen bij te brengen. Het gaat om een soort geletterdheid – niet de traditionele schoolse maar de ‘streetwise’: ‘Opnieuw voegde hij de interpunctie toe met een trap, maar deze keer met zijn linkervoet, zodat het meer een puntkomma was’. De andere jongeren kijken toe en becommentariëren wat er gebeurt als een soort Grieks koor. De verteller beschrijft hoe hij zijn life style inspireert op de leider: ‘Ik was jaloers op zijn voorkomen, op wat meneer Ashwood (hun leraar R.S.) iemands taalkundige vaardigheid noemt of zijn behendigheid in het debat of dat soort shit’.
Het verhaal van de roman wordt vergezeld van het commentaar van de verteller die inzicht geeft in jeugdculturen, in taal en gebruiken van de ‘rudeboys’: ‘Het gaat allemaal om wat je zegt en hoe je het zegt. Je taalkundige vaardigheid en behendigheid in het debat (maar noem het in godsnaam niet zo). Dat is min of meer wat ik volgens mijn vroegere onderwijzers miste en wat ze aan mijn ouders vertelden, en wat meneer Ashwood me laat oefenen door naar die homo’s van nieuwslezers van de BBC te kijken. Jezus, waarom de fok zou iemand zo willen lullen? Of zelfs maar willen luisteren naar iemand die zo lult’.
Tja, het is geen boekengeletterdheid die hier hoog scoort. Standaardtaal en boeken zijn de symbolen van een andere vijandige cultuur: ‘Is je eigen cultuur soms niet goed genoeg voor je, fokking gora-vriendje’ (28). ‘Denk je soms dat je beter bent dan je eigen soort omdat je wit voelt en omdat je van die patserige boeken en kranten leest?’ (28).
Binnen de roman wordt hier de romancultuur aangevallen. En toch: de roman blijkt het geprefereerd genre van de auteur om de betekenis van subculturen te onderzoeken. Trouwens, ondertussen blijven subculturen eigen romans te ontwikkelen met thema’s en stilistische kenmerken die eigen zijn aan hun cultuur.